Het uitlenen van goud is zeer riskant. De geschiedenis leert ons dat Nederland in tijden van monetaire stress al tweemaal eerder kon fluiten naar het in het buitenland opgeslagen goud.

Dat betoogt politicoloog Sander Boon, partner bij GSCG Market Intelligence in de Volkskrant van 28 januari 2012.

 

De nieuwe directeur van De Nederlandsche Bank (DNB), Klaas Knot, vertelde op 5 januari in een uitzending van Nieuwsuur dat maar liefst 90 procent van het Nederlandse fysieke goud ligt opgeslagen in Engeland, Canada en de VS. Dat wekte alom verbazing, want waarom ligt het monetaire metaal waaraan in tijden van crisis de meeste waarde wordt gehecht niet gewoon in de eigen Nederlandse kluis?

Het goud ligt waarschijnlijk overzee om historische redenen; het was voor aanvang van de Tweede Wereldoorlog verscheept om confiscatie door de Duitse bezetter voor te zijn. Maar Knot vertelde ook dat het goud over de grens ligt omdat het op die manier gemakkelijk kan worden gebruikt bij handelstransacties. Goud wordt sinds het midden van de jaren tachtig internbancair namelijk te gelde gemaakt door het uit te lenen tegen een kleine vergoeding.

Bubbel
Nu de voorzitter van de Amerikaanse centrale bank heeft aangekondigd de rente de komende twee jaar nog op 0 procent te houden, neemt de kans op een bubbel in staatsobligaties alleen maar toe. Als die leegloopt, biedt alleen goud nog een houvast. Het is daarom raadzaam dat Knot het goud nu terug haalt naar Nederland. De praktijk van het uitlenen van goud is niet alleen riskant vanwege de huidige crisis. Uit de geschiedenis blijkt dat Nederland in tijden van hoogoplopende monetaire stress al tweemaal eerder kon fluiten naar het in het buitenland opgeslagen goud.

In 1931 kwam door de kredietcrisis en de daaropvolgende monetaire stress een einde aan de goudwisselstandaard. Centrale banken raakten het vertrouwen in de koppeling tussen het Engelse pond en goud kwijt en startten een run op goud. Dit was voorspelbaar, want de bankiers wisten maar al te goed dat het goud de echte waarde vertegenwoordigde.

Ponden waren uiteindelijk alleen maar claims geweest op het goud. In de wetenschap dat het sluiten van het goudloket door de Engelse centrale bank gepaard zou gaan met een devaluatie van het pond ten opzichte van het goud, stonden ze in de rij om hun ponden om te wisselen. Zo ook DNB. Twee dagen voordat Engeland van de standaard afging, belde Gerard Vissering, de toenmalige directeur van de bank, zijn Engelse collega Montagu Norman op met de vraag of zijn ponden nog veilig waren. Norman drukte Vissering op het hart dat Engeland de wisselstandaard nooit zou verlaten en dat het Engelse pond tot ver in de toekomst waardevast zou zijn.

Vissering was gerustgesteld en besloot zijn ponden vooralsnog niet in te wisselen voor goud. Twee dagen later, op 21 september 1931, ontkoppelde Engeland het pond en het goud en verliet het land de goudwisselstandaard. Ponden konden niet meer worden ingewisseld voor goud en de munt devalueerde onmiddellijk met 30 tot 40 procent ten opzichte van andere valuta. Centrale banken, waaronder DNB, bleven achter met enorme verliezen.

Goudwisselstandaard
De geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt. Ook in 1971 kwam er een einde aan de goudwisselstandaard. Dit keer verloren centrale banken het vertrouwen in de koppeling tussen de dollar en goud. Door excessieve Amerikaanse overheidsuitgaven was de gouddekking van de uitstaande dollars te klein geworden en centrale banken wisselden hun dollars om voor goud.

Begin jaren zeventig beschikten de Amerikanen nog over 8.000 ton goud, een aanzienlijke vermindering ten opzichte van de 22.000 ton in 1945. Om verdere daling tegen te gaan, konden de Amerikanen drie dingen doen: snijden in overheidsuitgaven en afbetalen van schulden, het verhogen van de goudprijs die de reële waarde van de dollar weerspiegelde of het loskoppelen van de dollar en het goud. De eerste maatregel was politiek onhaalbaar. De binnenlandse en buitenlandse uitgaven waren structureel uit het lood geslagen en een inperking ervan was praktisch onuitvoerbaar.

De tweede maatregel werd van de hand gewezen omdat daarmee de internationale rol van de dollar onder vuur zou komen te liggen en die van het goud de overhand zou krijgen. Dat was voor de Amerikanen uit geopolitiek oogpunt zeer onwenselijk.

Op 15 augustus 1971 werd gekozen voor de derde mogelijkheid: de Amerikaanse president Nixon verbrak de band tussen de dollar en het goud en devalueerde de dollar. Jelle Zijlstra, de toenmalige directeur van de Nederlandse centrale bank, moet door deze beslissing hebben teruggedacht aan zijn voorganger Vissering. Want hoewel Zijlstra enkele maanden voor het eind van de dollar-goudkoppeling nog met succes een deel van de dollars voor goud omruilde, bleef de bank na de ontkoppeling zitten met een enorme hoeveelheid flink gedevalueerde dollars.

Onbalans
Anno 2012 beleven we een systeemcrisis die in de kern is veroorzaakt door de structurele onbalans in het monetaire stelsel. De kans op een nieuwe monetaire crisis wordt met de dag groter en wereldwijd zijn centrale banken inmiddels netto kopers geworden op de goudmarkt. Komt er een nieuwe run op goud? Klaas Knot mag het risico niet lopen dat hij wat het goudbeleid betreft in de voetsporen treedt van zijn voorgangers Vissering en Zijlstra.

De Volkskrant, 28 januari 2012